- champ
- champ [sĵã]〈m.〉1 veld ⇒ akker, weide2 veld ⇒ terrein, gebied3 〈argot〉champie 〈champagne〉♦voorbeelden:1 champ d'expérimentation • proefveld〈leger〉 champ de manoeuvre • exercitieterreinen plein champ • in het vrije veld, in de open luchtà travers champs • dwars door het veld2 champ d'action • actieradiusle champ d'une antenne • het bereik van een (zend)antennele champ d'application • de toepassingssfeerchamp d'aviation • vliegkamp, -terrein〈ook figuurlijk〉 champ de bataille • slagveldchamp de courses • (paarden)renbaanchamp de gravitation • gravitatieveldchamp de mines • mijnenveldchamp de recherches • onderzoeksterreinchamp de la vision • gezichtsveld〈geschiedenis, ook figuurlijk〉 champ clos • strijdperk, toernooiveld〈figuurlijk〉 avoir le champ libre • vrij spel, alle vrijheid hebbenchamp magnétique • magnetisch veldchamp pétrolifère • olieveld〈figuurlijk〉 donner libre champ à qc. • iets de vrije loop latenlaisser le champ libre à qn. • iemand vrij spel gevenlaisser plus de champ à qn. • iemand meer speelruimte gevenprendre du champ • een aanloop nemen; 〈figuurlijk〉afstand nemen¶ sur le champ • onmiddellijkm1) veld, akker2) terrein
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.